Kleding:

Mannen droegen lange doeken die een paar keer rond hun middel en door de benen was gedaan. De doeken werden geweven met een weefgetouw en aan de uiteinden werden mooie veren geborduurd. Bij koningen en andere rijke mensen werden er prachtige tekeningen van goden en andere dingen op geborduurd, maar bij een gewone man was de doek meestal gewoon wit.
Daarboven droegen sommige mannen een pati. Een pati is een brede vierkanten lap stof die rond de schouders werd geknoopt. Bij mensen van adel was die versierd bij andere niet of een heel klein beetje en niet zo mooi.

Als schoenen droegen ze meestal sandalen. De sandalen hadden meestal 2 banden waarvan de één tussen de eerste en de tweede teen door liep en de ander tussen de derde en de vierde. De banden liepen door naar de enkels waar ze om heen werden gebonden.

Vrouwen droegen meestal een lange rok met een blouse (ook wel huipile genoemd) eroverheen. Elk dorp had weer een ander patroon waarmee ze hun kleren maakte. De één had een patroon met alleen blokjes de ander met rondjes. Zo kon je iemand van een ander dorp meteen herkennen. 

Vrouwen droegen hun haar meestal los of in een hoge staart. Mayavrouwen zorgden altijd goed voor hun haar. Ze wasten het erg vaak en smeerden er een zoet ruikend, roodachtig smeersel in. De geur daarvan bleef meestal 2 tot 3 dagen hangen. 

 


Eten:                                                                                            

Het voedsel dat de gewone mensen aten bestond vooral uit maïs, pompoen en bonen. Verder aten ze ook weleens chilipepers, avocado’s, tomaten of maniok. Maniok is een wortel van een plant. Van deze wortel wordt nu nog steeds meel gemaakt. Vooral maïs werd veel gegeten. Ze maakten ook zelf een soort bier met alcohol. Het sap van een agave (een lage plant met stekels) werd gegist. Als iets gegist wordt, verandert de suiker die er in zit in alcohol. Die drank werd Chih genoemd.

Om de zoveel tijd aten de Maya’s ook weleens vlees. Vooral herten en vogels stonden op het menu. In gebieden met water in de buurt werd ook verse vis gegeten. Op plekken waar geen water was werd gedroogde vis gehaald uit gebieden waar wel water was. 
Niet zomaar iedereen mocht jagen. Het doden van een dier zonder daar toestemming voor te hebben was namelijk strafbaar. 

Bij de huizen werden ook nog eenden en honden gehouden, die ook als voedsel werden gegeten. Verder verzamelden ze ook honing van bijen, die ook werden gehouden, en fruit dat ze in de bossen vonden, zoals papaja’s, mango’s en bessen. 
Rijken aten naast het gewone voedsel ook cacao. Cacao werd gebruikt als betaalmiddel, maar werd ook gedronken. De rijken konden dus eigenlijk letterlijk hun geld opdrinken. 
In Mexico werd ook veel zout gevonden. Dat zout werd veel gebruikt in de keuken van rijke mensen. Zij aten ook meer vlees en vis en konden het lekkerder en beter kruiden.

 

Werk:                                                                                                            

Mannen:
De boeren gingen ’s morgens al vroeg naar het veld. Het land van de boeren was van de koning maar de boer mocht er dingen op verbouwen in ruil voor een deel van de opbrengst.
Kunstenaars werkten in hun atelier. Zij konden prachtige kunstwerken maken van obsidiaan en jade. In het hoofdstuk “Kunst” lees je hier meer over.
Handelaren verhandelden hun spullen op markten en pleinen. Wat ze verkochten werd bepaald door waar ze waren. Als ze in het binnenland waren verkochten ze schelpen en zout die van zee kwamen. Als ze bij de kust waren verkochten ze juist dingen uit het binnenland zoals cacaobonen en de zeldzame quetzalveren. 
De koning werkte in zijn paleis. Hij bezocht belangrijke personen en hij voerde ceremonies uit. In het paleis werd ook de administratie bijgehouden. Edelen hielpen de koning en gaven hem raad. 

Vrouwen: 
Vrouwen werkten thuis. Hun taken waren: spinnen, weven, koken, wassen, de tuin onderhouden en de dieren verzorgen. Als er geoogst moest worden waren de taken een beetje anders verdeeld. De vrouwen hielpen dan de mannen met het extra werk op het land en de mannen hielpen de vrouwen. 

 

Goden en rituelen: 

De wereld van de Maya’s was verdeeld in drie delen: een boven- een midden- en een onderwereld. De onderwereld was het dodenrijk. Het werd vaak Xibalba genoemd. In de bovenwereld woonden de goden. Hier zijn ook de sterren en planeten. Tussen die twee werelden in zit de middenwereld, hier wonen de mensen. 

De mensenwereld is verdeeld in vier stukken. Bij de verste punten dragen vier Bacabs (mensachtige wezens) de hemel. Precies in het midden groeit de wereldboom. Deze boom groeit in alle drie de werelden. De wortels in onderwereld, de stam in de mensenwereld en de takken in de bovenwereld. Via deze boom konden de Maya’s praten met de boven- en onderwereld. Ook grotten gaven toegang tot de onderwereld. Vogels zoals de uil en de gier werden gebruikt als boodschapper van en naar de onderwereld, andere vogels zoals de adelaar en de papegaai waren boodschappers voor de bovenwereld.

De Maya’s kenden heel veel goden. Wij kennen er tot nu toe nog maar ongeveer honderd bij naam. Het is erg moeilijk om te ontcijferen hoe een god heet en waar hij de god van was. Het is ook heel verwarrend, omdat goden er overal in het gebied weer een beetje anders uitzagen. Een Mayagod kon man en vrouw tegelijk zijn. En hij kon een beestachtig lichaam hebben of dat van een mens en hij kon worden afgebeeld als een dier of een mens.

 

Net zoals een mens aten en dronken de goden, konden ze fouten maken en stierven als mensen niet goed voor ze zorgden. Goden werden vereerd met allemaal rituelen, in de hoop op gezondheid, een goede oogst en regen.

Dit zijn enkele van de belangrijkste Maya goden:

Chaak is de regenwoud god. De Maya’s brengen hem in verband met de schepping en het leven.                                                                                                                                   

Coyapais de heerser van het geluid van de donder.

Hacauitz is de god van de bergen.

De Jaguargod is een van de vele geesten uit het bos. In sommige dorpen zetten de bewoners Jaguargeesten bij de ingang van het dorp om het kwaad weg te houden.

Itzamna is de god die het schrijven heeft uitgevonden. Hij is ook de god van de kunsten, wetenschap en de hemel. Itzamna was de belangrijkste god van de Maya’s.

 

Ixtab is de god van de zelfdoding. De Maya’s geloofden dat mensen die zichzelf doodden naar de hemel zouden gaan.

Inchack is de godin van de textielbewerking, geneeskunde en vruchtbaarheid. Ze is ook de godin van de maan. Ze stuurt ook overstromingen en hevige regenbuien naar de aarde. Ze is de vrouw van Itzamna.

Tohil is de god van het vuur.


XPiYacoc is de god van het huwelijk.

 

Yumcimil wordt ook wel Ah Pach genoemd en is de god van de dood of de god van de onderwereld.

 

De Maya’s hebben zoveel goden omdat ze steeds weer nieuwe goden van andere generaties overnemen en nieuwe goden creëren. De betekenis van goden kan veranderen door de eeuwen heen.

De Maya’s vreesden dat hun tijdperk zou vergaan als ze de goden niet tevreden stelden. De Maya’s offerden allemaal dingen om de goden gunstig te stemmen, ook mensen. Meestal werden krijgsgevangenen uit oorlogen geofferd. De mensen die geofferd moesten worden werden goed verzorgd. Ze waren ten slotte een cadeautje voor de goden. Voordat de ceremonie begon werden de slachtoffers blauw geverfd en kregen ze een hoofdtooi op. Het offeren kon op verschillende manieren worden gedaan. Soms werd het slachtoffer eerst onthoofd. Maar soms gebeurde het ook dat het offer levend op het altaar werd gelegd.  Een priester maakte een snee in de borst en rukte het nog kloppende hart eruit. Het lichaam werd daarna van de trappiramide gegooid. Naast mensen werd ook voedsel geofferd. De Maya’s dachten niet dat de goden het echt opaten . De geur was genoeg. Ze offerden ook nog sieraden van goud, beeldjes van jade (in het hoofdstuk Kunst lees je wat jade is), mooi bewerkte maskers en hoofdtooien met zeldzame quetzalveren.

 

Balspel

Het balspel pok-ta-pok werd door de Maya’s gespeeld als er iemand geofferd moest worden. Hoe het precies gespeeld werd weten we niet, maar op muurschilderingen is te zien dat de spelers bescherming bij hun heupen en ellebogen hadden. Waarschijnlijk moesten ze daarmee de bal van de grond houden en door een stenen ring in de muur proberen te krijgen. Dat kan haast nooit gelukt zijn want de ring was maar net iets grotere dan de bal. Een jury (waarschijnlijk de koning) beoordeelde wie er gewonnen had. De verliezers van het spel werden geofferd aan de goden. Andere volken in die tijd speelden het spel ook alleen met een beetje andere regels.